Pedagogisch correct

Wie denkt dat de moderne politicus het zwaar heeft en zijn woorden op een goudschaaltje moet wegen, zou eens een dag in de schoenen van de moderne moeder moeten lopen. Niemand moet zo op haar woorden letten als zij, want voor ze het weet heeft ze haar kind onherstelbare psychologische schade toegebracht, en liggen dure psychotherapie rekeningen en eeuwige verwijten in haar verschiet.
Neem nou het bekende Moeder-Met-Krijsend-Kind-In-Supermarkt-tableau. Wie kent het niet? De zwetende, rood aangelopen moeder, in verhitte strijd verwikkeld met haar kind dat heeft besloten dat het die zak Chupa Chup lolly's beslist moet hebben. Dit tableau kan altijd op veel belangstellende toeschouwers rekenen.
Dan mag zo'n moderne moeder niet tegen haar kind zeggen: 'Jij bent stout!' Hoezeer zij daar ook naar verlangt!
'Waarom niet?' vraagt u zich wellicht af, terwijl u misschien stiekem denkt dat een welgemikte oorvijg ook niet verkeerd zou zijn.
Het zinnetje 'Jij bent stout,' komt om meerdere redenen niet door de pedagogische keuring. In de eerste plaats omdat het hier een generalisatie betreft. De pedagogisch correcte moeder weet dat zij haar woorden dient te verpakken in een zogenaamde ik-boodschap. De juiste zin wordt dan: 'Ik vind jou stout,' waarmee ze het kind de boodschap geeft dat het hier niet om een algemene bevinding gaat, maar om haar persoonlijke mening.
Maar hiermee is het laatste pedagogisch correcte woord nog niet gezegd. Nog steeds dreigt de psychotherapeut! De moderne moeder dient namelijk een duidelijk onderscheid te maken tussen kind en gedrag. De nieuwe, verbeterde, zin wordt dan: 'Ik vind dat jij stout dóét.'
Met deze zin kan de moderne moeder eindelijk dan toch voor de dag komen. Het kind hoort nu dat zijn moeder weliswaar zijn gedrag afkeurt, maar niet hem persoonlijk. Moeders die het zekere voor het onzekere willen nemen kunnen er nog aan toevoegen: 'Maar jou persoonlijk vindt mama natuurlijk ontzettend lief.'
Uit bovenstaande uiteenzetting mag blijken dat, voor de moderne moeder haar mond opent, zij haar woorden zorgvuldig heeft gewikt en gewogen, alvorens ze uit te spreken. Ze wil immers niet haar kind met een onnadenkende zin voor het leven beschadigen.
Pedagogisch incorrecte moeders, en wellicht ook u, vragen zich wel eens af of dit alles niet overdreven is. Want zeg nou zelf: kan een kind, dat woorden als 'lopen' in de verleden tijd vervoegt als 'loopte', al die pedagogisch correcte nuances wel oppikken? Kan de moderne moeder zich niet beter druk maken over het volgen van de kinderconversaties, die volgens geheel eigen, niet altijd taalkundig en politiek correcte, regels plaatsvinden?
Zo vroeg een vriendje van mijn zoon Jan, of hij mij wat over zijn Luchtkasteel mocht vertellen. Verwachtingsvol keek ik in de lucht, maar hij wees nadrukkelijk naar beneden. Om precies te zijn: op zijn kruis. Plotseling viel mijn kwartje: met een beetje fantasie, en veel goede wil, hebben de mannelijke geslachtsorganen inderdaad wat weg van een kasteel, met een toren en twee zijgebouwen.
'Ik heb daar een wratje,' vertelde hij op vertrouwelijke toon.
'Oh,' zei mijn dochter Teuntje, 'dan ga je toch even naar het Wrattenvrouwtje.'
'Ja,' zei mijn zoon, 'die maakt je kroonjuwelen zo weer netjes.'
In de wereld van kinderen hebben woorden een andere lading, en het is aan de moderne moeder deze te vertalen. Zo werd ik onlangs slachtoffer van een brute overval, waarbij mijn zesjarige overvaller mij sommeerde: 'Handen omhoog!', wat ik natuurlijk onmiddellijk deed bij het zien van de, op mij gerichte, banaan.
Mijn overgave mocht echter niet baten, want vervolgens riep hij wreed: 'Pang pang, jij bent dood!'

Moederland

Toen ik op een zonnige dag Moederland binnentrad regende het aldaar. Ik veegde gras en modder van mijn knieën en kwam pijnlijk overeind, om onmiddelijk weer omver te worden geblazen door een onverwachte storm. De wind rukte woest aan de d takken van de treurwilgen om mij heen, die in antwoord wild rondzwiepten en mij zo enkele venijnige oorvijgen gaven. Verblind door regen en hagel hield ik mijn hand beschermend voor mijn ogen in een poging mij te oriënteren en mijn weg te vinden.
Net toen ik begon te wanhopen, zag ik in de verte een worstelende vrouwenfiguur die zich een weg door de storm probeerde te wandelen. Voorovergebogen in de wind met de regen striemend in mijn gezicht, baande ik mij een weg naar die eenzame vrouwenfiguur. Alles om mij heen was grijs en grauw. Aan mijn linkerhand wist ik een ravijn, en aan mijn rechterhand ritselde onheilspellend het struikgewas. De weg was bezaaid met voetangels en klemmen, die ik listig probeerde te vermijden. Behalve het geluid van de fluitende wind was er geen geluid. Hier in moederland, zwegen de dieren stil.
Mijn uitrusting was ontoereikend voor dit kille klimaat, en de regen verkilde mij dan ook tot op het bot. Mijn kleding plakte en kleefde aan mijn lichaam, en mijn bril was veranderd in een waterval. Na wat uren leken, ging de wind genadig liggen en kwam een waterige zon te voorschijn. Ik duwde mijn natte haren uit mijn gezicht, veegde mijn bril af en keek om mij heen. Nu de regen niet langer alles grijs maakte onderscheidde ik een kabbelend beekje omgeven door kleurige bloemen. Groen, blauw, geel en rood wisselden elkaar af in een onstuimige symfonie van kleuren.
Voorzichtig boog ik mij voorover en wierp een blik in het beekje, en herkende in de weerspiegeling de eenzame vrouwenfiguur die ik had gezocht.

Op verhaal komen

Huiverend van de kou belde ze aan. Aan de andere kant van de deur hoorde ze sloffende voetstappen de deur naderen, gevolgd door een beverige stem die riep: 'Jaaa?'
'Ik kom op verhaal!' riep ze door de deur, en stampte met haar voeten op de besneeuwde stoep om de kou uit haar voeten te verjagen.
Aan de andere kant van de deur klonk het geluid van rammelende sleutels en grendels die werden verschoven. Krakend en piepend ging de deur open, en een oud, grijs mannetje werd zichtbaar. Hij stond zo krom gebogen dat hij maar tot haar boezem rijkte.
'Bent u Plot?' vroeg het mannetje met beverige stem.
'Jazeker', antwoordde ze trots.
'Want het zou beslist niet voldoen de Plot te verliezen. Nee, dat zou niet best zijn,' mompelde het mannetje als in zichzelf.
Eindelijk schoof hij de deur helemaal open en stapte opzij om haar binnen te laten. Dankbaar stapte ze de warmte van de gang in, die rijk gedecoreerd was met wijnrode lopers en oude schilderijen met jachttaferelen, die op hun beurt ook weer gedecoreerd waren met kerstornamenten. Op de achtergrond zong Bing Crosby zachtjes dat hij droomde van een witte kerstmis.
Het mannetje wenkte haar mee naar boven en ging haar voor op een trap, eveneens bekleed met een wijnrode loper, die op zijn plek werd gehouden met gouden roedes. De trap kwam uit op een overloop die overging in een lange gang met daaraan deuren genummerd van een tot en met vier.
Met een weids gebaar opende het mannetje deur nummer één voor haar, en maakte een aanmoedigend gebaar naar binnen te treden. De kamer verwelkomde haar binnen met een vriendelijk openhaard vuur, en een uitnodigend bed met frisse, strak gestreken lakens. In de rechterhoek prijkte een kerstboom, uitbundig versierd met rode en witte kerstballen. Verheugd stapte ze naar binnen, maar herinnerde zich toen iets.
'Is Protagonist er al?' vroeg ze.
Het mannetje knikte en kondigde toen aan: 'Het diner wordt geserveerd om zes uur', en slofte weer naar beneden.
Uitgelaten gooide ze zichzelf achterover op het bed.Voor het eerst was ze tevreden over het verhaal van haar leven: alles was zoals het moest zijn, een succesverhaal.

Om klokslag zes uur ging ze naar beneden voor het diner, gekleed in een roodfluwelen avondjurk, en in haar oren twee kerstballen als kokette verwijzing naar kerstmis.
Daar, onder aan de trap stonden haar disgenoten: Protagonist, Conflict en Setting al op haar te wachten. Met haar, de plot, erbij was haar verhaal compleet.
Vanaf haar hoge positie bovenaan de trap keek ze koninklijk op ze neer en gaf ze een hoofse knik, om vervolgens gracieus af te dalen.
Waren het zenuwen? Was het een losliggende roede? Plotseling voelde ze de loper onder zich uitschieten, en viel ze in een lawine van rood fluweel van de trap, om als een kapotte lappenpop aan de voeten van Protagonist, Conflict en Setting te eindigen. In haar hals stak een scherf van een rode kerstbal die ooit een oorbel was, waaruit rood het bloed vloeide.
'Wie had gedacht dat mijn verhaal een tragedie zou zijn,' ‎ fluisterde ze, terwijl Protagonist, Conflict en Setting tevreden knikten.

Hoe Beertje even niet meer eenzaam was

Hoewel Beertje niet anders wilde zijn dan de andere kinderen op school, was ze het toch. Althans, dat vonden de andere kinderen. Dus bleven voor Beertje de groepsgelederen ferm gesloten. Uitnodigingen voor verjaardagsfeestjes, speelafspraakjes, ze gingen unaniem aan Beertje voorbij. Dus stond ze altijd alleen op het schoolplein en probeerde eruit te zien alsof ze het niet erg vond dat zij als enige alleen naar huis ging. Ja, je kunt wel zeggen dat Beertje eenzaam was.

Tot op een dag ze plotseling niet meer eenzaam was. Dat was de dag dat Walter en Wouter haar opwachten toen ze naar huis fietste. Ze zag ze al vanuit de verte staan. Ze hadden grote, zwarte bivakmutsen op, die hun hele gezicht bedekten, en alleen hun ogen vrij lieten. Wouter en Walter hadden hun fietsen zo neergezet dat ze de weg versperden, en Beertje moest noodgedwongen afstappen.

'Zo Beertje,' zei Wouter op dreigende toon 'weet je moeder wel dat jij hier bent?'
'Weet jouw moeder dat jij hier bent?' vroeg Beertje op haar beurt.
Wouter keek verbluft, en toen hulpzoekend naar Walter, die zei: 'Weet je vader wel dat jij hier bent?'
'En weet jouw vader dat jij hier bent?' herhaalde Beertje.
Wouter en Walter krabden zich op hun hoofd, en wierpen elkaar vragende blikken toe. Beertje keek belangstellend toe en merkte toen op: 'Wat hebben jullie spannende bivakmutsen op.'

De jongens keken haar blij verrast aan, en zeiden: 'Ja, die hebben we zelf gebreid! Bij de Wibra zijn de breinaalden in de aanbieding! Voor maar één euro heb je er twee. En als je hele dikke neemt, schiet het lekker op. We hadden deze mutsen in één middagje klaar. Maar pas op voor de nekpartij, want die is erg lastig.'
'Nou dan ga ik er meteen maar even naar toe Walter en Wouter', zei Beertje.
'Mag ik er even door?'
Gewillig schoven de jongens hun fietsen opzij.
'Zullen we anders even meefietsen?' boden ze aan.

Omdat Beertje eigenlijk niet wist waar de Wibra was, stemde ze toe. Bovendien was ze allang blij dat ze even niet meer eenzaam was. De weg naar de Wibra was lang, en voerde door een dicht bos. Het zonlicht filterde door de bomen en maakte grillige patronen op de weg die was bezaaid met herfstblaadjes. Zwijgend fietsten de drie door het bos, en Beertje pijnigde haar hoofd voor wat leuk conversatiemateriaal.

'Is dat niet heet? Zo'n muts helemaal over je gezicht? vroeg ze tenslotte.
'Valt wel mee hoor,' bromde Walter, en Wouter knikte instemmend waarop de conversatie weer stilviel.

Na een half uur bereikten ze de Wibra, met zijn felrode gevel waarop in gele letters zwierig 'Wibra' stond geschreven. De jongens slingerden hun fietsen onverschillig tegen een lantaarnpaal en wachtten tot Beertje haar fiets in een fietsenstandaard had geparkeerd.
'Zetten jullie je fiets niet op slot?' vroeg Beertje.
'Neuh...' schokschouderden de jongens, 'veel te veel gedoe.'

Even aarzelde Beertje of ze de hare ook gewoon zou neerzetten, maar toen dacht ze aan haar ouders en wat die zouden zeggen als ze hoorden dat ze haar fiets zomaar in de stad had gezet zonder beveiliging. Dus pakte ze haar zware fietsketting, haalde die drie keer door het wiel, draaide hem om de fietsenstandaard en maakte hem vast.
'Zo!' zei ze opgewekt, ' ik ben klaar.'
De jongens stonden met hun handen in hun zakken en keken ongeïnteresseerd om zich heen, maar veerden op bij haar woorden.

'Mooi! Dan gaan we naar binnen.'
'En', voegde Walter er aan toe: 'Ik wil zelf ook nog even voor rode wol kijken, want zwart staat soms zo crimineel.'

Ze liepen langs de koopjesrekken die buiten stonden, waaraan felgekleurde truien en broeken hingen, naar binnen. Hun binnenkomst had een onverwacht effect op de caissiere, die wit wegtrok en haar handen in de lucht stak.

'Wat willen jullie? vroeg ze met trillende stem.
'Wij zijn op zoek naar breinaalden en rode wol!' zei Beertje opgewekt.

Met een bevende vinger wees de caissiere de winkel in, naar een hoek achteraan, waar inderdaad allerlei bollen wol prijkten. Ze liepen de winkel in terwijl het winkelende publiek voor hen achteruit week. Beertje haalde haar schouders op: ze was dit soort gedrag immers gewend van school. Ze kwamen aan bij de wol en breipennen, en Beertje pakte er een willekeurige set breipennen uit.

'Zijn dit goede?' vroeg ze, en draaide zich om met in iedere hand een breipen, dikte veertien. De jongens bekeken ze met goedkeurende blikken.
'Nou', zei Walter, die zijn nog dikker dan die wij gebruikt hebben.
'Ja,' knikte Wouter, 'die van ons waren maar dikte twaalf. Laten wij ook wat van die hele dikke kopen, dan kunnen we nog sneller breien, Walter!' Alledrie grepen ze drie van de dikke breipennen, en de jongens voerden even een jolig zwaardgevecht uit, waarbij ze de breinaalden tegen elkaar lieten kletteren.

'Ik ook,' riep Beertje, en pareerde enkele breinaaldsteken van Walter. Ze voelde zich gelukkig nu ze even niet meer eenzaam was.
Walter pakte een paar bloedrode bollen wol, die hij aan zijn borst klemde.

'Hee Walter!' riep Wouter, 'je lijkt wel gewond!'
Inderdaad leken de bloedrode bollen wol wel wat op een zware kogelwond.
Walter draaide dramatisch met zijn ogen, en deed alsof hij ter aarde stortte. Giebelend liepen ze naar de kassa, waar de kassière wilde gebaren stond te maken naar iemand achter in de winkel. Toen ze hen zag aankomen hield ze er snel mee op, en deed alsof ze druk bezig was.

'Hier, dit willen we!' zeiden ze en hielden haar hun breinaalden voor.
De kassière deinsde achteruit met haar handen in de lucht en zei: 'Neem ze maar mee!' maar doe me alsjeblieft niks.
'Huh?' zeiden Walter en Wouter vanuit hun bivakmutsen.
'We willen alleen maar deze breinaalden kopen,' en om hun woorden kracht bij te zetten prikten ze met de breinaalden in de borst van de kassiere, die in katzwijm leek te vallen.

Plotseling was er achter hen commotie, en toen ze omkeken zagen ze enkele politieagenten die druk in walkie talkies praatten op hen afkomen.
De dikste agent riep: 'Jullie daar bij de kassa, willen jullie onmiddellijk de breinaalden neerleggen?! Ik herhaal: leg die breinaalden neer!'
'Bedoelt u deze breinaalden meneer, dikte veertien?' vroeg Beertje en hield ze behulpzaam naar voren. De agent deed een snelle stap naar voren en griste ze uit haar handen.

'Wow', zei Walter, 'chill out zeg!' Wat is er aan de hand?' en zwaaide wild met de zijne. Maar voor hij 'fuck' kon zeggen greep een andere agent ook zijn breinaalden en die van Wouter.

'Gaan jullie maar eens met ons naar het bureau.' zei de agent. 'Jullie hebben heel wat uit te leggen.'

Briljant

Ilse was Uitvindster. Tenminste, zo gauw ze iets had uitgevonden. Zover was ze nog niet gekomen, maar ze wist zeker dat het slechts een kwestie van tijd was. Diep in haar verborgen zat een briljant idee alleen maar te wachten tot de tijd rijp was. Zelf vond‎ ze de tijd allang rijp, maar het briljante idee dacht er blijkbaar anders over en zweeg hardnekkig.

Soms herkende ze het bij anderen, in de vorm van briljante uitvindingen als een Luizencape, een Senseo koffieapparaat of een nieuw dieet. Dan vervloekte Ilse zichzelf dat zij daar niet was opgekomen. Dan zou ze haar eigen briljante idee wel met geweld naar buiten willen trekken.

Geregeld riep ze daarom heel hard in zichzelf: 'Briljant idee?! Briljant idee? Hoort u mij? Ik weet dat u er bent! Wanneer komt u nou eindelijk eens naar buiten?'
Haar briljante idee hulde zich echter in nevelen van geheimzinnigheid en stilte. Toch meende ze soms een fluistering te horen die klonk als een zachte verzuchting: 'Als de tijd rijp is, als de tijd rijp is.'

'Als de tijd rijp is?' zei ze dan geërgerd in zichzelf. 'Wat mij betreft is de tijd meer dan rijp. Ik zou zelfs durven beweren dat de tijd overrijp is. Sterker nog, als je het mij vraagt is hij over de uiterste houdbaarheidsdatum heen.'
Maar dat zei ze natuurlijk niet, want iedereen weet dat een briljante uitvinding met de nodige égards, en omzichtigheid ‎ moet worden benaderd. Wie te gretig is, of te wild, loopt kans dat zij sterft voor ze geboren wordt, of dat ze blijft hangen in een ongelukkig embyo-stadium. En niets is hopelozer dan een onvolgroeid idee, want dat is niet briljant.

Zuchtend boog Ilse zich dan maar weer over haar eindeloze reeks dagelijkse werkzaamheden, in afwachting van de geboorte van haar briljante idee. Terwijl ze vloeren dweilde, ramen lapte, was vouwde, afwaste, onkruid wiedde, stofzuigde en de bedden verschoonde als een moderne Assepoester, dacht ze verlangend aan dat moment waarop haar briljante idee zich aan haar zou onthullen. Dan stelde ze zich voor hoe roem en geld haar deel zouden worden. Hoe ze zou wonen in een huis als een paleis, hoe ze zich zou uitrusten met briljanten en hoe ze nooit, nooit meer, zou stofzuigen of vloeren dweilen. Haar briljante idee zou haar bevrijden uit het keurslijf dat haar leven was.

Maar het wachten viel niet mee, vooral niet als de vrouwen wier briljante ideeën al wel geboren waren, uitgebreid aandacht kregen in de pers. Vooral J.K. Rowling, een collega-moeder met een briljante boekenserie en collega-moeder Sonja Bakker konden rekenen op Ilse's afgunst.

En 's avonds in het donker, in donkere momenten als ze de slaap niet kon vatten, twijfelde ze wel eens of haar briljante idee daadwerkelijk zou komen. Dan werden twijfels geboren in plaats van briljante ideeën. Knagende, zeurende twijfels.
'Wat denk je eigenlijk dat je briljante idee is? Misschien is dit het wel gewoon. Dit, je gewone, dagelijkse leven en moet je het daar maar mee doen, tot de dood er een eind aanmaakt. In plaats van steeds te kijken naar wat je niet hebt moet je kijken naar wat je wel hebt,' fluisterde dan een nasale, doordringende stem.
'Hou toch je mond', zei ze dan geërgerd .
'Wat moet ik met jou, en je negativiteit? Het is gewoon een kwestie van geloven! En ik geloof! Ik geloof.'
'Geloof je het zelf?' zei de nasale stem die altijd het laatste woord wilde hebben.

Zo gingen vijf jaren voorbij, en nog steeds had Ilse's briljante idee zich niet aangediend. Steeds vaker en luider hoorde ze 's nachts die nasale stem, tot ze hem zelfs overdag in haar oor hoorde fluisteren. Op een dag toen ze woest de kamer stofzuigde zei de nasale stem plotseling: 'Ilse, herken je mij dan niet?'
'Huh?', zei Ilse en stofzuigde nog wat harder.
De stem herhaalde 'Ilse, luister eens echt naar mij.'
Ilse keek nadenkend voor zich uit, en zei toen gelaten: 'Oké, ik luister, wat moet je nou weer?'
'Ik ben jouw briljante idee! Het briljante idee dat je in je hebt. Ik ben het idee dat je tevreden moet zijn met wat je hebt, in plaats van altijd te verlangen naar iets anders. Ik ben het klokje dat thuis het beste klinkt, ik ben de haard die goud waard is. Ik ben zo briljant dat ik een levenswijsheid ben.'

Verbluft zakte Ilse op haar stofzuiger neer, en zei een hele tijd niets. Toen kwam ze overeind en zei: 'Maar dat is briljant! Waarom ben je daar niet eerder mee gekomen! Nu is het alleen een kwestie van dit idee goed in de markt positioneren, de juiste campagne en promotie inzetten en dan word ik rijk, rijk, rijk! ‎Ik zal baden in briljanten, ik zal vaarwel zeggen tegen mijn leven zoals het is. Briljant!'

'Ja,' zuchtte toen de nasale stem, 'briljant'.